§ 5. De kerk als bouwkundig-archeologisch object.


„De Peper” gekozen tot plaats voor kerk en aanhoorigheden ~ Na zeven eeuwen met de „meetlat” er op uit ~ De oude verkaveling door de paalmeesters ~ Hoe werd de „Oostwaartsche linie” uitgezet? ~ Punten van houvast voor de Romaansche kerk ~ Hare wedergave in lijnen.

Tusschen de verschillende kampen lands, bezijden de Hinthammerstraat, lag bij den aanvang der stadshistorie ook een stuk grond, dat in den landbouwersmond „De Peper” heette, eene benaming, die oudtijds in vele dorpen van Noord-Brabant en daarbuiten aan weiden of bouwlanden gegeven is geworden.1
Dat stuk grond, langs de „Hinthamstrata” gelegen was 24 landroeden of 336 voet breed en liep Zuidwaarts in de richting van den Triniteit, zeer ver door.2
Op dit terrein viel, voor het bouwen der Bossche kerk, de aandacht der plaatselijke bewoners, terwijl op het geopperde plan ongetwijfeld de goedkeuring des Hertogs zal gerust hebben.
Het flinke, regelmatige emplacement, dat nog onbebouwd lag, terwijl zich vooraan in de Hinthammerstraat reeds een buitenwijk vormde, was niet te ver van de kern der jonge stad verwijderd en door zijn grootte voor verschillende, met elkaar samenhangende doeleinden, uitmuntend geschikt.
Er kon een kerk met kerkhof op komen, door den clerus begeerd, een openlijke vergader- en gerechtsplaats door den souverein geëischt, een rustig en voornaam blok huizen voor geestelijken en aanzienlijken, door de stad gewenscht, al hetgeen de geschiedenis bewezen heeft, dat zich daar later ook heeft ontwikkeld.
Ik wenschte altijd iets meer te weten omtrent de ruimteverdeeling van dit belangrijk terrein De Peper. Ik hoopte altijd nog eens terug te vinden, den gedachtengang, die bi) het in verdeeling brengen ervan, had voorgezeten. Steeds stelde ik mij de vraag, waarom heeft men de Romaansche kerk en den toren nu precies daar gezet en niet eenige meters meer Zuid- of Noord-, meer voor- of achterwaarts.
Toeval? Naïeve achteloosheid? Middeleeuwsche eenvoudigheid?
Geloove het, wie wil.
Wat mij betreft, aangemoedigd door de spreuk: „scire est mensurare” d.i. „uit meten volgt weten”, trok ik, na voorafgegaan kadastraal-cartografisch onderzoek, er met de „meetlat” op uit, en heb de omgeving der kerk, zekerheidshalve, nog aan een soort landmeters-onderzoek onderworpen.
1.In 's Hertogenbosch betaalden, blijkens het hier aanwezige Chijnsboek en de Hertogelijke Domeinrekeningen te Brussel, alleen eenge der oudste huizen aan de markt den grondchijns in peper en was. Overal elders, 66k in de Peperstraat, betaalden zij van den beginne af, den grondchijns in geld. De Bossche Peperstraat heeft dus, documenteel, niets met de opbrengst van duren peper te maken. En vermits in de Bossche Peperstraat ook nimmer opslagplaatsen van dure specerijen zijn geweest, moet zij haren naam aan eene terreinsbenaming ontleenen. Voor steden moge het in veel gevallen waar zijn, dat de Peperstraten naar deze dure specerij zijn genoemd, in bijna alle der hierna volgende plaatsen, zal de grond waarover de straat liep, er aanleiding toe gegeven hebben. Hedel, Vlijmen, Uden, Mierlo, Oss (?) Cromvoirt (Pepereind !), Vucht, Kaatsheuvel, Oisterwijk, Nieuwkuyk enz.
Op andere provincies dan Noordbrabant is hier geen acht geslagen - Men zie verder het artikel van „Carmelita” d.i. Pater-Carmeliet Vinc. v. Wijk, in het tijdschrift „Buiten” van 6 Dec. 1924, en de oude beweringen van Ds Drijver in hetzelfde Tijdschrift van 19 Dec. 1924, welke laatste de verklaring van „juffrouw” Carmelita! en van mij gezocht en omslagtig vindt.
2.Zie afb. 4, 5, 6 en 7.

Afb. 8.
a en b. Travées der tegenwoordige doopkapel.
c. Sporen van uitgebroken weefschelp.
d. Plaats van een vermoedelijk bestaand hebbend draagsteentje.
e. Veronderstelde muur van de Romaansche kerk.
f. Schijnbaar vrij, op die hoogte, omgeloopen hebbende torenhoek.

Ik vond en teekende daarbij op, zéér merkwaardige getallen in Bossche voeten.
En alhoewel ik bekennen wil, dat dit meten een glibberig pad is, dat tot wetenschappelijk uitglijden aanleiding kan geven, wil ik toch de uitkomsten en gevolgtrekkingen hier mededeelen, omdat ik die, voorloopig althans, aanvaardbaar acht en ze „vast en stedig” wil houden, totdat een andere en betere verklaring van het hoe en waarom, aan de hand wordt gedaan.

Afb. 9. Torendoorsnee, gezicht naar het Oosten.
1. Oorspronkelijke raamnis, later tot vermoedelijke bewaarplaats der privilegiebrieven omgebouwd.
6. Poortje, waarschijnlijk toegang gevend tot een vroegeren kerkzolder.
De synthetische terreinsindeeling, die ik opzet, rust niet op de gevonden afstandspunten alleen. Zij steunt óók op den mij bekenden vorm, en op de in 1280 nauwkeurig opgenomen lengte, van den ouden bagijnhofmuur,1 die om den hoek der „Parade” heen boog en langs den „Triniteit” zich voortzette. Deze tweemaal omhoekende bagijnhofmuur was op de oorspronkelijke terreinsindeeling als geënt en droeg er nog de gelijkenis van.
Wat deden nu, toen De Peper in het stadsuitbreidingsplan zou opgenomen worden, de paalmeesters, die voorloopers onzer tegenwoordige stads-architecten?
Wat wezen zij in loco, - misschien met een op perkament geteekend grondbestek in de hand - op den nog maagdelijken grond aan? Wat paalden en perkten zij af?
Zij separeerden eerst van De Peper een 32 á 33 voet breede strook, om die voor openbare straat te laten dienen. Het is m.i. de huidige Peperstraat, die thans nog de heugenis aan de Peperwei of den Peperkamp bewaart, en die haar - naam geenszins ontleent aan de peper, die daar verkocht zou zijn, of aan den peper-cijns, die de huiseigenaren zouden hebben moeten betalen.
Zij zetteden vervolgens langs de Westzijde, beginnende aan de Hinthammerstraat, op 400, 800 en 1200 voet „paelsteenen” uit. Eveneens plaatsten zij zulke merksteenen langs de Oost-zijde van het terrein, beginnende bij de rivier, op resp. 400 en 800 voet.
Deze vaste punten verbonden zij door denkbeeldige lijnen, welke de oppervlakte in drie, ongeveer even groote, en ten naastenbij rechthoekig doorgesneden stukken verdeelden2
Het voorste afgepaste terreinvak van 400 voet diepte moest de uitoefening van den godsdienst ten nutte komen. Daar zou verrijzen, de nieuwe kerk met haar kerkhof. De tweede kavel, van 400 voet diepte, was bestemd, om er de poorters te doen vergaderen en justitie uit te oefenen. De derde moot van 400 voet diepte, zou dienen tot gerief der geestelijken en patricische burgers, om er hunne huizen op te bouwen.
1.„De Cuer, (di. Curia of Hof) van den grooten bagijnhoff, van M. D. en de LXXXIIII voeten”. Chijnsboek, Ao 1573 bldz. 61 verso, - 1184 Bossche voet is 340.52 M.
2.Zie Afb. 4, 6, 7.
Thans, na zeven eeuwen, spreekt nog luide het karakter, dat de paalmeesters aan elk stuk grond als opgestempeld en ingebrand hebben. Nòg stijgt, vooraan op den peperkamp, de wierookwalm der gebeden uit de zuilen naar omhoog. Nòg is het ledige perceel,1 na tusschentijds lang bagijnhof te zijn geweest, een omlommerde plaats tot samenkomst der burgerij, waar, vooral vóór den wereldoorlog, de bloem der soldatesca, bij hooggerezen zonne, der Landsvorstinne dure eeden zwoer.2 Nòg maakt het Zuidelijkst gedeelte, een aan drie zijden door stille straten omgeven bouwblok, een der deftigste stadsgedeelten uit .....

Afb. 10. Torendoorsnee, gezicht van de kerk uit naar het Westen.
Over het oude aanschijn van den kerkgrond, zooals dat na mijn onderzoek, nog in omtrekken vaag aan de aardoppervlakte te voorschijn komt, ligt nog een gewijde streep getrokken n.l. de heilige Oostwaartsche linie...
De „Oostwaartsche linie” is die denkbeeldige, naar den zonsopgang gerichte lijn, die de lengte-as der kerk uitmaakt.
In welke schuine richting die as-lijn der Romaansche kerk geloopen heeft, behoeft geen probleem te zijn, omdat de as- of hartlijn van den bijbehoord hebbenden Romaanschen toren volkomen daaraan in richting gelijk. - nog steeds op te nemen is.
Krachtens welk richtsnoer zette men nu, op het eerste terreinblok van 400 voet diepte, die kerk-middellijn uit?
Begon men zoo maar van een willekeurig punt uit, naar 't Oosten te viseeren?
Neen, de hemelstreken opnemend, begon men op een geschikt uitgangspunt, n.l. drie kwart der diepte, dat is dus op 300 voet uit de rooilijn der Hinthammerstraat.
Die Oostinglijn, schuin over De Peper gaande, leverde eene beschikbare lengte van ongeveer 318 voet op.3
Bouwde men de Romaansche kerk ook maar weer achteloos op die richtingslijn; zonder plan of bestek?
Neen, precies midden op, zoodat na den bouw der kerk, (die ongeveer 185 voet lang moet zijn geweest), vóór en achter nog een ongeveer gelijke ruimte van 67 voet overbleef, ginds voor begravingen, hier voor toren met kerk-aantrede.

Ofschoon alles, letterlijk alles van de Romaansche kerk verdwenen is, blijkt het tòch
mogelijk haar „grosso modo” te reconstrueeren.
Want de later aangebouwde toren heeft voor ons de noodige „punten van houvast” bewaard.
1.Zie 1b op Afb, 7.
2.Vooral toen 's Hertogenbosch nog een groot garnizoen had.
3.Zie Afb. 4.
Als ik dan tot eene summiere wedergave in lijn en schaduwteehening overga, dan grond ik mij hoofdzakelijk op vijf gegevens, n.l.:
1. het bekend zijn van den Zuidelijken muur der Romaansche kerk, (hoofdbeuk) wijl die blijkbaar met den torenbuitenkant strookte. Zie afb. 8 bij e.
2. op het nog steeds in den toren aanwezige poortje, dat toegang gaf tot den Romaanschen kerkzolder. Zie afb. 8 en 9 maar vooral 11 bij a.
3. op den doorgangsboog tusschen toren en Romaansche kerk, welke zich thans nog achter de orgelkast bevindt. Zie afb. 11 en 14.
4. op den oorspronkelijken grondvorm der kapel van 0. L. Vr. van den Bosch, (aanvankelijk doophuis). Zie afb. 11bis.
5. op de algemeene regelen, die bij het bouwen van een gewone Romaansche kerk in acht werden genomen, waardoor we eenigszins steunen op een „dispositio typica”.
Zij, die deze technische bewijzen nauwkeuriger willen kennen en toetsen, kunnen raadplegen, mijn artikel in het Oudheidkundig Jaarboek van 1921 of de renvooien onder de doorsneden (afb. 9, 10, 11, 12 en 14) nog nader met elkander in verband brengen.
In het onderhavige, toch reeds uitgebreid werk, wensch ik mij tot de recapitulatie van het indertijd daar ontwikkelde te bepalen.
De 's Hertogenbossche Romaansche St Jan heeft niet gediend voor de bevolking eener legendarische nederzetting aan de Oude Dieze in de XIIe eeuw, maar is gebouwd voor eene in zielental en omvang snel wassende nieuwe stad, vermoedelijk omstreeks 1210. Het tijdstip harer stichting wordt ons geopenbaard door haar karakter-zelve van voldongen stadskerk en door hare ligging, die met eene aangelegde en tot ontwikkeling komende maar nog niet voltooide buitenwijk, (de tegenwoordige Hinthammerstraat) rekening schijnt te houden, en dus wijst op de eerste bloeiperiode der stad, dat is tusschen 1200 en 1210.
Men deed haar verrijzen op het voorste gedeelte van een veld, dat van ouds De Peper heette en waarover eenige lichte O.N. Oostelijke zandverstuivingen liepen, die men egaliseerde en aanvulde door 't geheel met 'n enkelen meter zand op te hoogen.
Deze stadskerk was waarschijnlijk uit baksteen opgetrokken, driescheeps, hoofd- en zijbeuken van binnen plat-gedekt,1 spatieus van oppervlakte, met eenigszins korten romp en groote absiden, zooals vele Zuid-Brabantsche kerken. Zij overtreft of evenaart, met haar circa 53 Mr lengte, verschillende bekende XIIe en XIIIe eeuwsche stadskerken, zooals de St Maria te Utrecht, (lang ongeveer 51 Mr), de St Walburgis te Zutphen, (lang ongeveer 58 Mr), de St Maarten te Groningen, (lang ongeveer 28.50 Mr), en de Lieve Vrouwe kerk te Groningen (lang ongeveer 35.50 Mr).
Hare doorsnee vertoont zich gedrukt, met flauwe zijdaken. (Zie afb. 11). Voor zoover hare theoretische resten opmeetbaar zijn, is zij gebouwd naar de Bossche voetmaat.
Haar bouwmeester moet uit Zuid-Brabant afkomstig zijn en zal met het intellectueele deel der bevolking, onder Hertogelijke begunstiging naar hier zijn overgekomen. De arcaden in de 4 voet dikke muren, rustten allerwaarschijnlijkst op korte, vierkante pijlers. Tot steun der hoofdmuren kunnen bezwaarlijk gediend hebben, ronde, vrijstaande baksteenen kolommen, waarvan resten gevonden zijn.2 Deze lijken mij daarvoor te schraal toe, en derzelver kapiteelen zouden, bij 4 voet zware muren, te veel uitkraging moeten hebben. Ook baksteenen schalken, elke steen met een staart om vast te metselen,3 kan ik voorloopig in de kerk geen plaats aanwijzen. Mogelijk was alles van het torenportaal afkomstig, in welks nabijheid het gevonden werd. Bijaldien de geheele kerk van baksteen was, schijnt er nog een impost, van tusschen de vierkante pijlers en de arcaden, in de bouwloods over te zijn.4
1.Zie afb. 14.
2.Zie afb. 15, het met 10 geteekende figuur.
3.Als voor, het met 9 geteekende figuur.
4.Als voor, het met 8 geteekende figuur.

Afb. 11.
Vermoedelijke dwarsdoorsnede der Romaansche kerk.
a. Zolderdeurtje.
b. Groote, nog bestaande, boogopening in den torenwand.
c. Breedte van het kerkschip, bijaldien poortje a tot middelpunt wordt genomen.
d. Romaansch torenportaal, thans in een Gothiek veranderd.
e. Voor zoover op de gewelven kon nagegaan worden, liep op dit punt de torenhoek vrij om.
f. Tegenwoordig dak der Lieve Vrouwe kapel.
g. Vloer van het tegenwoordig zangkoor.



Jan Mosmans, "De St Janskerk te 's-Hertogenbosch" (1931) 21-26